Het hof van beroep bevestigt de wettigheid van de coronamaatregelen
Minister van Binnenlandse Zaken Annelies Verlinden nam kennis het arrest van het hof van beroep te Brussel van 7 juni 2021 in het kader van de procedure, onder meer ingesteld door de Liga voor Mensenrechten. De voorzitter van de Franstalige rechtbank van eerste aanleg te Brussel stelde eerder dat de huidige wettelijk basis niet zou volstaan voor de coronamaatregelen opgelegd bij ministerieel besluit. Het hof van beroep hervormt deze beschikking en bevestigt de wettigheid van de coronamaatregelen.
“Dit arrest ligt in lijn met mijn verwachtingen. We hebben de afgelopen maanden consequent vanuit een wettig kader gehandeld. Het hof van beroep bevestigt vandaag opnieuw onze aanpak”, aldus minister van Binnenlandse Zaken Annelies Verlinden. “Dit biedt eveneens een duidelijk antwoord op de vragen vanuit verschillende hoeken omtrent de wettigheid van de ministeriële besluiten.”
Het hof van beroep hervormt de beschikking van de rechtbank van eerste aanleg van Brussel die stelde dat de huidige wettelijke basis - de wet op het politieambt, de wet betreffende de civiele bescherming en de wet betreffende de civiele veiligheid - niet zou volstaan voor de coronamaatregelen opgelegd bij ministerieel besluit. Minister Verlinden neemt kennis van het arrest, dat de wettigheid van de coronamaatregelen bevestigt. Het ligt dan ook in lijn met de verwachtingen, gezien de eerdere rechtspraak van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State en hoven en rechtbanken, alsook adviezen van de afdeling Wetgeving van de Raad van State.
Overigens deed het hof van beroep vandaag eveneens uitspraak in twee andere zaken, ingesteld door ondernemers uit de horeca- en sportsector. Ook in deze arresten werden de vorderingen verworpen.
Verder roept ze het Parlement op om het parlementair debat met betrekking tot de pandemiewet spoedig af te ronden. Deze wet biedt een antwoord op de maatschappelijke vraag om een specifieke rechtsbasis te creëren voor maatregelen ter bestrijding van een pandemie. Hiermee wil minister Verlinden de rechtszekerheid waarborgen, alsook de parlementaire betrokkenheid en controle verhogen. Over het ontwerp vond reeds een uitgebreid parlementair debat plaats, zodat nu snel tot de stemming kan worden overgegaan.
Historiek
De voorzitter van de Franstalige rechtbank van eerste aanleg te Brussel stelde in de beschikking van 31 maart 2021 dat de huidige wettelijk basis - de wet op het politieambt, de wet betreffende de civiele bescherming en de wet betreffende de civiele veiligheid - niet zou volstaan voor de maatregelen opgelegd bij ministerieel besluit houdende dringende maatregelen om de verspreiding van het coronavirus COVID-19 te beperken. Minister Verlinden ging tegen deze beschikking in beroep.
Op 27 april 2021 velde het hof van beroep een tussenarrest. Met dat tussenarrest wilde het hof alle partijen toelaten een standpunt in te nemen ten aanzien van het advies van de afdeling Wetgeving van de Raad van State aangaande het ministerieel besluit van 24 april 2021.
In dat advies, maar ook in latere adviezen, bevestigde de afdeling Wetgeving van de Raad van State dat de minister van Binnenlandse Zaken op basis van de wet op het politieambt, de wet betreffende de civiele bescherming en de wet betreffende de civiele veiligheid bevoegd is om maatregelen te nemen in het kader van een pandemie. In dezelfde zin werd ook door de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in verschillende arresten geoordeeld.