Nieuwsbericht

Herdenking 22 maart 2016

Vandaag is het zeven jaar geleden dat we werden opgeschrikt door een golf van zinloos geweld. Op 22 maart 2016 eisten de terroristische aanslagen in de luchthaven van Zaventem en het metrostation Maalbeek 32 onschuldige levens. Vele honderden mensen raakten gewond. Het dompelde ons land in diepe rouw.

Minister van Binnenlandse Zaken Annelies Verlinden sprak met enkele medewerkers van de veiligheidsdiensten. Zij beleefden die bewuste dag niet alleen als burger, maar ook in functie. Ze halen herinneringen op aan die tragische dag, die voor altijd in hun geheugen gegrift zal blijven staan.

Karima Douch van de Federale Luchtvaartpolitie

“Op het moment van de ontploffingen was ik op weg naar het commissariaat. Ik draaide me om en zag honderden mensen op me afkomen: gillend, struikelend, vol angst. Ik ben naar de vertrekhal gelopen om gewonden te evacueren. Veel collega’s zijn spontaan naar de luchthaven gereden om hulp te bieden, ook zij die op dat ogenblik niet aan het werk waren. Voor ons was dit een welgekomen steun. Ze lieten ons voelen dat we er niet alleen voor stonden.

Ik ben gevoelig geworden voor harde geluiden. Als ik een luide knal hoor, staat mijn haar recht en is het alsof ze mijn keel dichtknijpen. Op het werk lukt het me wel om de knop om te draaien en verder te doen, maar ’s avonds ben ik uitgewrongen en moet ik me afzonderen. Ik denk dat de verwerking, net als bij veel collega’s, nog moet beginnen. Je denkt dat het trauma na verloop van tijd wel zal slijten, maar het wordt alleen erger. Je leeft anders, je kijkt anders naar dingen.

Ik heb mijn job altijd graag gedaan, maar er is wel een ‘voor 22 maart’ en een ‘na 22 maart’. Maar ik ga door. Meer dan ooit zet ik mij in voor slachtoffers en familieleden, en mijn collega’s. Ik wil ze niet in de steek laten. Ik hoop dat er tijdens het terreurproces nog een aantal vragen worden beantwoord, en dat ik voor een stuk mijn innerlijke rust weer kan terugvinden.” 

Anne-Françoise Anciaux, medewerker dienst slachtofferhulp van de lokale politie Brussel Hoofstad Elsene

“Ik was hoogzwanger en was daardoor op het moment van de aanslagen in het ziekenhuis. Ik hoorde een verpleegster iets zeggen over patiënten die naar een ander ziekenhuis moesten worden gestuurd. Vervolgens hoorde ik een dokter praten over ‘een andere explosie in Maalbeek.’ Ik herinnerde me plots dat mijn zoon soms de metro naar school neemt in plaats van de bus, en dat hij dan langs dat station passeert. De paniek die me toen overviel, is niet te beschrijven. Ik kon hem in eerste instantie niet bereiken, dus ik haastte me naar zijn school. Vlak voor ik daar aankwam, sms’te hij om te vragen of ik veilig was. Ik kon weer ademhalen en ging naar het werk.

Onze dienst voor slachtofferhulp werd gemobiliseerd en uiteindelijk ging een deel van ons team naar een hotel waar de slachtoffers werden opgevangen. Omdat ik zwanger was, mocht ik niet mee. Ik heb me nog nooit zo machteloos en nutteloos gevoeld. Kort daarna belde het secretariaat me om me te vertellen dat er een ploeg die in de metro bijstand had verleend, net was teruggekeerd naar het politiebureau. Sommigen van hen waren er mentaal erg aan toe, en er werd me gevraagd ze op te vangen. Het was een bizarre ervaring. Het waren geen slachtoffers zoals ik ze dagelijks in mijn werk ontmoette - het waren mijn collega’s, die ik elke dag zag. Hoe kon ik in hemelsnaam afstand nemen, onder deze omstandigheden? Ik wilde alleen maar met ze meehuilen en ze knuffelen. Vanaf dat moment besloot ik om mijn leven écht alleen nog maar te leven zoals ik dat wil. Volgens mijn eigen wensen en verlangens.”

Stefaan Stas, hoofdinspecteur bij de lokale politie Zaventem

“Rond 08.00 uur belt een teamlid van de lokale recherche. Hij vertelt dat er een knal was gehoord op de luchthaven. We beslissen om erheen te gaan. Minuten later komen we aan de rotonde ‘Strabet’, die toegang geeft tot de luchthaven. We krijgen de bevestiging: het is een aanslag. Een mensenstroom komt op ons af, sommigen met een grijs, grauw, bebloed aangezicht. Volledig of deels onder het stof. De weg én de kluts kwijt. Mankend, slenterend, verstijfd, hulpeloos, angstig. We sturen ze richting het centrum, richting treinstation. Het is chaos. Hulpdiensten rijden af en aan. De pers komt toe. Het woord ‘oorlog’ valt. Oorlog. In ons land! Wanneer ook de aanslag in Maalbeek wordt bevestigd, wordt het hoogste dreigingsniveau van kracht. Het land valt stil.

Burgers spreken ons aan. Hun begrip voor onze job en hun steun zijn heilzaam. De solidariteit is groot: naast eten en drinken worden er toiletplaatsen en vaste telefoonlijnen aangeboden. Ik ben ook dankbaar voor de kennis, de kunde en de spirit van de leden van de politiezone.

Sinds de aanslag voel ik een permanente dreiging. Bij een werkbezoek aan de luchthaven ben ik ongeruster. Het besef dat vreemden je leven plots overhoop kunnen halen, is blijvend. De angst, het verdriet en de last die die gasten ons gaven, is immens. De vraag of we vandaag beter georganiseerd zijn tegen deze vorm van aanslagen, is een retorische. De zekerheid dat we nooit meer in deze situatie terecht gaan komen, is klein.”

Prizzi Julien, inspecteur bij de lokale politie Brussel

"Ik was op weg terug naar mijn eenheid toen ik werd gestopt door een voorbijganger. Hij vertelde me dat hij een grote knal had gehoord. Ik twijfelde niet en begaf me naar de ingang van het metrostation, niet wetende wat me daar beneden te wachten zou staan. Ik had mijn pistool in de hand. Wat ik uiteindelijk beneden zag, was letterlijk een ontploft metrostel. Er was een indrukwekkende stilte. Gewonden begonnen zich op eigen initiatief te evacueren. Sommigen onder hen zeer ernstig gewond en dus ook niet meer in staat om zich zelfstandig te verplaatsen. Helaas ook de mensen die niet meer bij ons waren, voor wie geen hulp meer kon baten. Ik kon maar aan één ding denken: ik moet zoveel mogelijk mensen helpen. Ik dacht toen niet vanuit mijn functie als politie-inspecteur, maar echt vanuit mezelf. Ik als mens. Ik heb slachtoffers de weg gewezen en heb mensen hun handen vastgehouden om hen gerust te stellen en troost te bieden. Gepraat ook.

22 maart 2016 heeft me veel geleerd, zowel over mezelf als over hoe ik in mijn functie sta van politie-inspecteur. Ik heb daar dingen moeten zien die je als mens eigenlijk niet zou mogen zien. Dit heeft mij getekend en bepaalt mee wie ik ben en ik hoe ik werk. Leuk of niet, het is de realiteit.

Sinds de aanslag zijn mijn reflexen aangescherpt. Het gevoel dat ik moet kunnen anticiperen op incidenten, dat ik zoveel als mogelijk moet trainen om mij voor te bereiden op de meest ultieme stresssituaties. Ik denk dat niemand hier ooit klaar kan zijn voor zo’n ramp, maar ik ben er wel van overtuigd dat door te werken, zich voor te bereiden en te trainen, er kan worden bekomen dat de schade enigszins wordt beperkt."

Nicolas Jalet, brandweerofficier

“We zijn zeer goed voorbereid op alle mogelijk incidenten, ook een op aanslag. Zeer snel na onze aankomst hebben we een vooruitgeschoven medische post opgericht in samenwerking met de MUG. Vervolgens zijn we begonnen met de evacuatie van de slachtoffers, onder de voortdurende dreiging dat er nog een bom aanwezig kon zijn. Ik was eerste wachtofficier voor de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandweer en Dringende Medische Hulp. Ik heb mee de coördinatie op mij genomen, in samenwerking met de aanwezige manschappen en de andere aanwezige diensten.

Het litteken dat de aanslag heeft achtergelaten, vergelijk ik met een tatoeage: je neemt het altijd mee. Puur operationeel waren we voorbereid, maar het psychologische aspect is natuurlijk een ander verhaal. Niemand is voorbereid op de horrortaferelen waar we mee te maken kregen, we hebben daar echt een trauma aan overgehouden. Als er zich nog een paar van dergelijke interventies zouden voordoen, denk ik dat ik zou moeten stoppen met deze job.

Sinds de aanslagen hecht ik nog meer waarde aan goed voorbereid zijn op alle mogelijke situaties. De basis is daarbij niet voldoende, je moet echt de skills aanleren om met dergelijke grootschalige interventies te kunnen omgaan. Door wat er is gebeurd, heb ik wel meer zelfvertrouwen gekregen. Ik merk ook dat ik als verdedigingsmechanismen mijn emoties blokkeer.”

Patricia Vanderlinden van het DVI (disaster victim identification team) van de Federale Politie

“Ik had die dag geen dienst. Mijn baas belde om te zeggen dat er iets gaande was in Zaventem.  Ik besloot om onmiddellijk naar het kantoor in Brussel te gaan. Vervolgens ben ik met een collega naar Zaventem gereden, om een idee te krijgen van de situatie. Ik werk al 17 jaar bij het DVI en heb echt al grote rampen meegemaakt. Maar deze ramp was er echter één van een totaal ander kaliber. Ik coördineerde de situatie ter plaatse. Mentaal was het loodzwaar, dus ik was constant alert voor ieders welzijn. Ik observeerde, en als ik zag dat iemand problemen had, liet ik die persoon vervangen.

Je kan je op een ramp als deze nooit echt voorbereiden. Als een gebouw instort, of een vliegtuig crasht, kan dat om een menselijke fout gaan. Op 22 maart ging het om zinloos geweld. Iedereen kent de luchthaven en net daarom heeft het heel België geraakt.

Wat me opviel, is het aantal mobiele telefoons dat ik vond. Ze maken deel uit van ons leven, we kunnen amper nog zonder. Aan het aantal telefoons kon ik zien hoe groot de paniek was. Iedereen had alles achtergelaten.

Bij elke interventie denk ik nu sneller aan terrorisme, dat heb ik eraan overgehouden. Aan mijn manier van werken is er echter niks veranderd. Ik vraag me constant af wat ik, als burger, als familielid van een slachtoffer, nodig zou hebben. Precies dat doe ik dan. Wij geven om de nabestaanden en we proberen ze zo snel en zo goed mogelijk te helpen.”

Gerdy Vervloesem, vrijwilliger bij Rode Kruis Vlaams Brabant

Ik herinner me mijn eerste reactie nog heel goed: dit kan niet, dit is een oefening. Al snel had ik door dat dat niet het geval was. Het belangrijkste op dat moment, was het bekomen van overzicht in de chaos om de teams ter plaatse te kunnen aansturen. Het eerste doel was om de zwaarst gekwetste slachtoffers zo snel mogelijk te evacueren en in veiligheid te brengen. Je vraagt je af waar je  nodig bent. Als permanentieverantwoordelijke was het initieel niet de bedoeling dat ik ter plaatse zou gaan. Alle communicatiemiddelen waren echter overbelast en omdat  alle informatie bij mij zat, vroeg men mij de coördinatie ter plaatse op te nemen. Het Rode Kruis heeft de lichtgekwetsten opgevangen samen met de collega’s van DSI. Voor 1.200 gestrande reizigers op enkele uren tijd een oplossing vinden, resulteerde in een enorme logistieke operatie.  

Als hulpverlener van het Rode Kruis heb je al wel wat meegemaakt. Maar dit was een zeer bewuste en kwaadwillige daad, iets wat mensen elkaar aandoen. Dat maakt het zoveel erger. Ik werk in de financiële wereld en ik moet toegeven dat het woord ‘dringend’ voor mij echt een andere betekenis heeft gekregen. Ik denk nog dagelijks aan de aanslagen, maar vooral aan het lot van de slachtoffers. Zij worden dagelijks geconfronteerd met hun opgelopen verwondingen of met de lege plaats die achterblijft na het verlies van een dierbare. Of hoe Adjudant Majoor Jan Vaes, die met een tweede  Mug team van Neder-over-Heembeek onmiddellijk ter plaatse was, het verwoordde : ”Het is een wonde waar een wondkorst op komt na  jaren, maar die nooit geneest en soms weer opengaat”.